Psalm 127 is geschreven door Koning Salomo en toont gelijkenissen met zowel de taalstijl van Prediker als die van Spreuken. Het is een wijsheidspalm met een praktische boodschap, en het belicht ook de zegeningen die voortkomen uit het hebben van kinderen.
Bij een eerste lezing lijkt de psalm in twee delen uiteen te vallen. Verzen 1-2 richten zich op de ironie en de vruchteloosheid van hard werken zonder God, evenals op degenen die vertrouwen op hun eigen kracht voor bescherming. In contrast hiermee vieren verzen 3-5 het hebben van kinderen als een zegening.
Hoewel verzen 1-2 en verzen 3-5 op het eerste gezicht verschillende boodschappen lijken te dragen, blijft het overkoepelende thema consistent als we 'huis' in vers 1 interpreteren als een metafoor voor het huishouden of de familie. De psalm benadrukt dat het God is die families opbouwt en beschermt. Mogelijk werd deze psalm gebruikt om de geboorte van een zoon te vieren, vooral omdat mannelijke nakomelingen in de oudheid werden gezien als personen die het land zouden bewerken, de familie tegen vijandigheden zouden beschermen en de familielijn zouden voortzetten.
Deze psalm heeft een brede betekenis die verder gaat dan het specifieke belang van mannelijke nakomelingen. In het Oude Testament gaan zegen en kinderen hand in hand, omdat elke geboren zoon een voortzetting was van het verbond met Abraham. God beloofde Abraham dat zijn nakomelingen zo talrijk zouden zijn als de sterren en dat via zijn nakomelingen zegen naar de wereld zou komen. Hierdoor wordt elk kind geboren in een familie waarvan God de bouwer is, een drager van zegen, zowel voor het gezin als voor de wereld. Deze tijdloze betekenis van zegen en kinderen maakt deze psalm van toepassing op alle families die gebouwd worden door God als de architect.